Niet-opzegbaarheid duurovereenkomst voor onbepaalde tijd

Het uitgangspunt dat wordt gehanteerd ten aanzien van de opzegbaarheid van (onbepaalde) duurovereenkomsten is – zoals in onder meer de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 28 oktober 2011 is bepaald – dat ook duurovereenkomsten in beginsel opzegbaar zijn (indien daartoe een bevoegdheid is bedongen in de overeenkomst).

De Hoge Raad d.d. 15 april 2016 oordeelde onlangs dat in uitzonderlijke gevallen ook een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd niet-opzegbaar is.

In de onderhavige situatie ging het in het kort om het volgende.

De provincie Noord-Holland, de gemeente Amsterdam en een aantal Gooische gemeentes hebben in 1932 een stichting in het leven geroepen, genaamd Stichting Gooisch Natuurreservaat, die eigenaar is van het natuurgebied in het Gooi. In de statuten van GNR is opgenomen dat de stichting als hoofddoel heeft:

“ten eeuwigen dage ongeschonden als natuurreservaat te behouden”

In artikel 3 van de statuten wordt vervolgens een financiële bijdrageverplichting opgelegd aan de gemeente Amsterdam, provincie Noord-Holland en een aantal Gooische gemeentes. Die bijdrageverplichting is neergelegd in een participantenovereenkomst 1992.

Op 11 december 2011 heeft de gemeente Amsterdam besloten dat zij de overeenkomst met de overige participanten wenste op te zeggen, omdat zij kosten moest besparen.

De overige participanten waren het niet eens met de opzegging en hebben vervolgens een gerechtelijke procedure opgestart. Er is tot aan de Hoge Raad geprocedeerd en de Hoge Raad heeft uiteindelijk het volgende geoordeeld:

“In dit verband verdient opmerking dat een voor onbepaalde tijd gesloten duurovereenkomst in beginsel opzegbaar is, ook indien wet en die overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging (HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854, NJ 2012/685 en HR 4 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4163, NJ 2013/341). Dit neemt niet weg dat een voor onbepaalde tijd gesloten duurovereenkomst naar de bedoeling van partijen niet-opzegbaar kan zijn, met dien verstande dat de wederpartij van degene die zich op de niet-opzegbaarheid beroept, onder omstandigheden daartegen een beroep kan doen op, kort gezegd, de art. 6:248 lid 2 BW en 6:258 BW. Voorts verdient opmerking dat op degene die betoogt dat een zodanige overeenkomst niet opzegbaar is, de stelplicht en bewijslast ter zake rusten. Zoals onderdeel 1.1 terecht betoogt, gelden voor die stelplicht en bewijslast geen verzwaarde eisen. Indien het hof van een andere maatstaf is uitgegaan bij zijn overweging dat aan de uitleg die de Provincie c.s. voorstaan ‘hoge eisen moeten worden gesteld’, berust zijn oordeel op een onjuiste rechtsopvatting.”

Met andere woorden: volgens de Hoge Raad kan het zijn dat een overeenkomst niet-opzegbaar is. Er moet sprake zijn van een uitzonderlijke situatie, waarbij onder meer moet worden gekeken naar de bedoeling van partijen. Verder moet daarbij worden opgemerkt dat met een geslaagd beroep op de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 BW) en de onvoorziene omstandigheden (artikel 6:258 BW) de niet-opzegbare duurovereenkomst toch nog kan worden opgezegd.