Aansprakelijkheid wanneer in kwaad daglicht gesteld?

Aansprakelijkheid wanneer in kwaad daglicht gesteld?

De Hoge Raad heeft zich recent gebogen over een zaak waarin het vervoersbedrijf GVB in verband werd gebracht met fraude. In dagbladen verschijnen artikelen over miljoenenfraude en verschillende onregelmatigheden, die ook de bestuursvoorzitter een kwaad daglicht stellen. De bestuursvoorzitter laat weten zich niet te herkennen in de fraude. De Raad van Commissarissen laat niettemin onafhankelijk onderzoek doen en publiceert de resultaten, en neemt daarbij verstrekkende conclusies. De fraude wordt ontkracht, maar uit het onderzoek volgt wel dat er onvolkomenheden zijn. Geen fraude bij GVB wel regels genegeerd. De naam van de bestuursvoorzitter wordt daardoor geschaad en die stelt de vennootschap aansprakelijk voor onjuiste informatie. Aansprakelijkheid wanneer in kwaad daglicht gesteld?

Fraude en misstanden bij vennootschap 

BDO doet onderzoek naar de in media genoemde kwesties. BDO weerlegt de fraude zoals opgenomen in de krantenartikelen. Echter, uit het rapport blijkt wel dat er misstanden zijn. Zo staat in het rapport (onder meer):

“Uit het feitencomplex blijkt dat er structureel sprake is geweest van bestuurlijk gedrag dat niet voldoet aan de regels van good governance. Dit betreft aspecten van regels van integriteit, rechtmatigheid, doelmatigheid en verantwoordelijkheid. Deze constatering betreft de toenmalige directie. “

Verder wordt vervolgens in het jaarverslag opgenomen:

“De RvC heeft uit dit onderzoek geconcludeerd dat van fraude, zoals in de media werd gesuggereerd, geen sprake is geweest, maar dat er wel feiten zijn vastgesteld van (het vermoeden van) het opzettelijk negeren van geldende wet- en regelgeving en/of het negeren van interne regels. Meerdere malen blijken doelredeneringen te zijn gevolgd in het kader van Europese, nationale en/of interne aanbestedingsregels. Bovendien blijkt dat er structureel sprake is geweest van bestuurlijk gedrag dat niet voldoet aan de regels van goede governance. Dit betreft aspecten van regels van integriteit, rechtmatigheid, doelmatigheid en verantwoordelijkheid die alle betrekking hebben op de toenmalige directie.” 

De bestuursvoorzitter wordt hiermee in een kwaad daglicht gesteld. Hij stelt (onder meer) dat GVB jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door (onder meer) deze conclusies te publiceren. Hij vraagt om een rectificatie en schadevergoeding. Hoewel er geen verband meer wordt gelegd met fraude en bedrog, zijn de conclusies te kort door de bocht.

Verlies bij rechtbank en gerechtshof, succes bij Hoge Raad 

Rechtbank en Hof wijzen de vorderingen af. Er wordt – kort samengevat – overwogen dat de vennootschap het recht had om de bevindingen van BDO te publiceren en daar conclusies aan te verbinden. Dat dit negatief uitpakt voor de bestuursvoorzitter en hij in een kwaad daglicht staat, maakt het nog niet onrechtmatig. De bestuursvoorzitter is het er duidelijk principieel niet mee eens en heeft bij de Hoge Raad succes.

De bestuursvoorzitter voert aan de conclusies onjuist zijn, onder meer omdat er wordt aangegeven dat er structureel sprake zou zijn geweest van gedrag dat niet aan de regels van good governance voldoet. Het Hof is daar niet op ingegaan. De Hoge Raad oordeelt:

“Met zijn oordeel in rov. 3.9 dat de RvC de vrijheid had om te oordelen dat schending van de aanbestedingsregels ernstig is, om het aantal van vijf schendingen ernstig te achten, om de bevindingen van het ‘opknippen’ van opdrachten op te vatten als blijk of vermoeden van opzet, en om te oordelen dat (ook) de bestuursvoorzitter een belangrijke verantwoordelijkheid had om dergelijke schendingen te voorkomen, alsook met zijn oordeel dat de RvC gelet hierop in redelijkheid tot zijn conclusies kon komen, heeft het hof onvoldoende gerespondeerd op dit betoog van [eiser].”