Kort geding teruggave bitcoin
In een kort geding waar ik betrokken was als advocaat van gedaagde stond de vordering tot teruggave van bitcoin centraal. De vordering ging gepaard met een verzoek om een dwangsom, te weten dat gedaagde een dwangsom zou verbeuren op het moment dat de bitcoin niet zou worden teruggegeven. Bijzonder is de heldere en klare taal waarin de Voorzieningenrechter H.J. Vetter uitlegt waarom de vordering wordt afgewezen.
Klare taal kort geding
Het vonnis van de Voorzieningenrechter blinkt uit in duidelijkheid. Met kopjes wordt toegelicht waar de zaak over gaat. Zo legt de rechter uit dat de eisende partij 1 bitcoin heeft overgemaakt aan gedaagde in 2018 en dat eiseres de bitcoin in 2020 terug wilt.
Volgens de eisende partij was de afspraak dat de bitcoin beheerd zou worden door gedaagde. Nu eiseres vindt dat dit niet op je juiste wijze is gedaan, heeft zij de overeenkomst ontbonden en vindt zij dat de bitcoin naar haar terug moet. Gedaagde heeft een ander verhaal: hij zou niet beheren, maar de afspraak was nu juist dat met de bitcoin zou worden belegd in andere cryptomunten, maar dat de koersen zijn verdampt. De bitcoin kan dan ook niet worden teruggeven.
Hoe de kort geding rechter oordeelt
In lijn met vaste rechtspraak moeten de zaken in een kort geding wel duidelijk zijn. Het kan in een kort geding over ingewikkelde zaken gaan, maar als partijen twisten over bepaalde feiten en die feiten kunnen niet eenvoudig worden vastgesteld, dan is een kort geding minder geschikt.
De Voorzieningenrechter kan niet vaststellen wat er precies met de bitcoin is gebeurd. Gedaagde geeft aan dat met medeweten van eiseres de bitcoin is ingewisseld en vervolgens is geherinvesteerd in andere cryptomunten.
De Voorzieningenrechter legt uit in klare taal dat het verhaal van eiseres niet logisch is:
“Als [eiseres] alleen de bedoeling had om mogelijke prijsstijgingen van de bitcoin af te wachten en de bitcoin op een gunstig moment te verkopen, zou zij [gedaagde] daarvoor niet nodig hebben gehad. Dan had zij de bitcoin op haar eigen rekening (in haar “wallet”) kunnen laten staan totdat de prijsstijging die zij wenste een feit was en dan de bitcoin kunnen verkopen. Het is dus logisch dat [gedaagde] heeft begrepen dat hij de bitcoin mocht gebruiken voor de aankoop van andere cryptomunten.
[eiseres] hoopte met haar investering fors rendement te behalen en [gedaagde] heeft het door hem ontwikkelde algoritme bij haar aangeprezen. Maar iedereen die wel eens investeert, weet dat investeren niet alleen positief, maar ook negatief kan uitpakken. Dat heeft [eiseres] ook toegegeven, hoewel ze op de zitting zei groot vertrouwen te hebben gehad in [gedaagde] ’s algoritme. [gedaagde] zegt dat de inleg van [eiseres] is verdampt. Er rust geen plicht op hem om haar daarvoor schadeloos te stellen. ”
De vordering wordt dan ook afgewezen en gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten.